Op 15 november reed ik ’s morgens voor half acht, met voorkennis van de heren gecommitteerden, naar Mastenbroek. Bij de Rademakersluis komende, zag ik het gehele Mastenbroek onder water staan en, terugkerend, de dijk van Jan Blom bij het Frankhuis in nood. Ik reed daarop naar het huis van de dijkgraaf, de heer burgemeester Crans, en verzocht zijn Edelgestrenge met de Heeren van de Rid (de Dijkstoel) op die laatstgemelde dijk te willen komen. Toen reed ik weer terug, de Hasselterdijk langs, naar Mastenbroek en vond de dijk op verscheiden plaatsen overlopende. Even boven de Hasseltersluis liep de dijk zodanig over en spoelde zo sterk weg dat ik voor een doorbraak vreesde en derhalve zette ik enige boeren aan het werk, om dat overlopen zoveel mogelijk met stro en mest te beletten, hetgeen gelukte. (…)
Nadat er hout en mest aangekomen was, heb ik eerst alleen, naderhand met de heer burgemeester Eekhout, een bekisting voor de gemelde dijk gemaakt, en die zoveel mogelijk gesecureerd (beveiligd). Ondertussen waren de andere heren bezig geweest om verscheidene schuiten bij de Rademakerssluis over de dijk te laten brengen om de mensen in Mastenbroek te redden en van proviand te voorzien. (…)
Op 16 november reed ik volgens order van de heer Dijkgraaf bij het aanbreken van de dag de dijk langs naar de Koekoestart en ging bij de wade in een schuit om (…) te informeren naar de staat der zeedijken. Van verre zag ik wel dat een gedeelte van de plankendijk weg was, maar ik kon vanwege de verre afstand niet zien hoe groot de gaten waren, maar wel dat de wilgen buitendijks nog overeind stonden. Toen ik een stukje verder zeilde en even voorbij de Luitersluis kwam, had ik het ongeluk dat de schuit ’s morgens om elf uur omsloeg, maar de drie schippers en ik wisten gelukkig op de boord van de schuit te komen. Nadat we drie kwartier gezeten hadden, kwamen drie boeren van de dijk met een roeischuit bij ons (…)
Op 21 november had het ’s nachts sterk gevroren en de mist bleef aanhouden. Daarom resolveerden (besloten) wij de schuiten te Genemuiden te laten en zonden wij vijf schippers naar Zwolle en gingen ’s morgens om half zeven met Jan Bakker en twee schippers naar Kampen. Tegen de morgen begon de mist op te klaren. (…)
(23 november) Van Selmuiden tot aan Genemuiden hebben alle dijken (behalve die van het hulpgat) door het overlopen weinig, maar door de slag veel geleden. Op enige plaatsen is maar een voetpad van de kruin overgebleven. De huizen aan de dijk hebben veel geleden. De Genemuidersluis verkeert in goede staat en de deuren zijn met balken tegen de muur vastgezet.
Op vrijdag 24 november keert Waterham terug naar huis. De volgende dagen maakt hij met de verschillende stads- en dijkbesturen de balans op. De gevolgen van de stormvloed zijn rampzalig: minstens zeventien mensen kwamen om, evenals een groot aantal paarden en koeien. Nagenoeg alle 47 huizen in de polder zijn beschadigd. Het repareren van de 37 gaten in de dijk zou nog maanden duren. Nog geen jaar later stond Mastenbroek opnieuw onder water …
[Uit: Wim Coster De Overijsselse geschiedenis in meer dan 100 verhalen. Amsterdam/Zwolle 2005, pp. 69-71. Oorspronkelijke bron: Jan van de Wetering. Vergeten levens. Geschiedenissen van het Sallandse land..Kampen 2001, pp. 24-27.]
Bron: http://ijsselid.nl